Groepsprocessen risicogedrag
Pastorale zorg voor kinderen en jongeren verloopt op bepaalde punten volkomen anders dan aan volwassenen. Je kunt hierbij denken aan de rol van ouders, het herkennen van signalen, communicatie, afhankelijkheid en de manier van verwerken. Een ander belangrijk verschil is de rol van groepsprocessen bij risicogedrag. In het volwassenpastoraat zijn we gewend om mensen individueel te begeleiden. Daarbij kunnen we indien passend andere nauwe betrokkenen meenemen in het traject om zo een heel ‘systeem’ (zoals een gezin) te begeleiden naar herstel. Bij jongeren spelen groepsprocessen een grote rol bij risicogedrag. Maar al te vaak is risicogedrag hierdoor niet alleen een individueel probleem, maar ook een collectieve uitdaging.
In de fase waarin tieners zich losmaken van hun ouders en steeds meer op eigen benen gaan staan, spelen leeftijdsgenoten een belangrijke rol. Tieners oefenen met sociale rollen, toetsen meningen, maken kennis met andere overtuigingen en ideeën en vergelijken zich met elkaar om een beeld van zichzelf te vormen. In deze fase zijn tieners extra gevoelig voor wat anderen doen. Het brein van tieners is nog in ontwikkeling, is gevoelig voor beloning en tieners zijn nieuwsgierig. Het alarmsysteem van de hersenen dat waarschuwt voor gevaar, is echter nog niet helemaal goed ingesteld. Hierdoor zijn jongeren extra vatbaar voor risicogedrag, helemaal als het initiatief hiervoor ontstaat binnen de vriendengroep. Jongeren kunnen elkaar hierdoor vrij eenvoudig meenemen in verschillende vormen van risicodrag. Dit geldt zowel voor externaliserend risicogedrag zoals roken, drinken, vapen, blowen of criminaliteit, als voor internaliserend risicogedrag zoals automutilatie (zelfbeschadiging), eetproblemen of depressieve gedachten.
Dit betekent dat er binnen het jeugdpastoraat ook altijd even stil gestaan moet worden bij de betrokken vriendengroep. Soms zijn ook acties nodig die gericht zijn op de groep, of een deel van de groep. We zien dat hier vaak ook een geestelijke strijd omheen zit. De lammeren hebben een waakzame kudde nodig, die om ze heen staat en hen beschermt en voor hen zorgt, met de blik gericht op de Herder.
Risicogedrag
Waarom doen jongeren soms zulke onverstandige dingen? Het is niet zo, dat ze de gevaren niet weten of niet kunnen bedenken. Als je de situatie samen met hen doorloopt en hen laat nadenken over de voor- en nadelen van een keuze, lukt het ze vaak prima om te ontdekken dat iets niet verstandig is om te doen. En toch doen ze het. Dat heeft enerzijds te maken met het puberbrein, dat in een fase van reorganisatie zit waardoor ze gevoeliger zijn voor kansen en potentiële beloningen en tegelijk minder gevoelig zijn voor gevaren. Ze hebben de neiging om de kansen te overschatten en de risico’s te onderschatten (“dat gebeurt mij niet”). Jongeren leven nog vooral in het hier en nu; later is nog erg ver weg.
De meeste vormen van risicogedrag hebben een belonend effect in zichzelf. Het zorgt ervoor dat je emoties even worden verdoofd waardoor je pijn, verdriet, eenzaamheid of andere ellende eventjes vergeet. Of het geeft je juist extra energie, waardoor je het gevoel krijgt de wereld aan te kunnen. Het kan je het gevoel geven dat je meetelt en ertoe doet, of dat je de dingen onder controle hebt. Jongeren zijn op zoek naar houvast, herkenning en aansluiting. Als iemand die ze vertrouwen of die een voorbeeld voor ze is, bepaald risicogedrag vertoont, en hen dan uitnodigt om daarin mee te doen, is die verleiding zeer groot. Het sluit aan bij het verlangen ergens bij te horen, ergens deel van te zijn. Het is moeilijk om weerstand te bieden tegen de groepsdruk die hiermee gepaard gaat (bewust of onbewust). De Bijbel beschrijft ons als schapen. Dit zijn kuddedieren, die beïnvloed worden door het gedrag van degenen om hen heen. De Bijbel waarschuwt ons om kritisch te zijn met welke mensen we vriendschap sluiten, wie we dichtbij laten komen, waardoor we hen invloed geven op ons leven, ons denken en ons handelen.[1] De Bijbel roept ons tegelijk ook op om zelf een goed voorbeeld te zijn voor anderen, anderen te helpen en op de goede weg te brengen (en niet op de verkeerde).
Delen
We willen dingen met anderen delen: goede dingen en verkeerde dingen. “En als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als één lid eer ontvangt, verblijden alle leden zich mee”.[2] Leed samen delen maakt de last minder zwaar. Vreugde samen delen, maakt de vreugde groter. Als het gaat om verkeerde keuzes, speelt er nog iets mee. Als je de enige bent, die voor het verkeerde gaat, ontstaan er gevoelens van schuld en schaamte. Maar als er nog veel meer zijn die het verkeerde doen, dan nemen de gevoelens van schuld en schaamte af. “Als iedereen het doet, …”. Het is dus fijner als er meer mensen meedoen met risicogedrag. Je deelt iets met elkaar en de schuld lijkt minder groot. Jongeren hebben dan ook sterk de neiging om anderen mee te nemen in hun keuzes.
Wanneer jongeren meegaan met elkaars risicogedrag, versterkt dit de onderlinge band. Zeker wanneer het gaat om keuzes die niet iedereen mag weten. Wanneer ouders bijvoorbeeld niet mogen weten dat jongeren blowen, en dit is alleen bekend binnen de blowende vriendengroep, dan ontstaat er een vorm van binding aan elkaar. De afstand met anderen die hier niet in mee doen en/of niet van weten, wordt vergroot. Er ontstaat een gevoel van ‘wij’ tegenover ‘zij’.
Dit is merkbaar binnen de jeugdgroep. Wanneer er een groep jongeren is die aan elkaar verbonden raakt via risicogedrag, ontstaan er vaak twee patronen. Er zullen jongeren aansluiting vinden die ook mee gaan doen. Andere jongeren krijgen juist de neiging om de afstand te vergroten. Er ontstaan verschillende groepjes binnen de groep. Externaliserend risicogedrag is sneller waar te nemen dan internaliserend risicogedrag. Als er blowende of vapende jongeren in de groep zijn, dan kunnen ouders van andere jongeren de neiging krijgen hun kinderen van deze groep weg te houden, om te voorkomen dat hun kind ook zal gaan vapen of blowen.
Signaleren
Ouders en jeugdleiders zijn vaak de eersten die risicogedrag signaleren. Het is belangrijk dat ze toegerust zijn om signalen te herkennen en om deze te kunnen duiden: welke signalen kunnen wijzen op risicogedrag? Wat is normaal of aanvaardbaar gedrag? Welke signalen zijn zorgelijk en vragen om actie? Dit vraagt van jeugdleiders en ouders een actieve en betrokken houding, waarbij ze kennis van zaken hebben en in de relatie met de jongere blijven investeren. Hierbij is het van belang om niet alleen alert te zijn op de signalen van de individuele jongere, maar ook te kijken naar het netwerk rondom de jongere. Welke connecties heeft de jongere? Welke vormen van risicogedrag signaleer je in dit netwerk? Welke positieve factoren zie je in het netwerk, die de jongere juist helpen om goede keuzes te maken?
Wanneer er meerdere jongeren in de groep hetzelfde risicogedrag vertonen, is het zinvol om een sociogram te maken van de groep. Met een sociogram breng je de onderlinge sociale verhoudingen in beeld. Je kunt dit doen door de jongeren zelf een aantal vragen over de groep te laten invullen. Met de vragen wil je onderzoeken ten aanzien van welke anderen in de groep de jongere een positieve houding heeft, ten aanzien van welke anderen de jongere een negatieve associatie heeft en welke anderen de jongere niet noemt (negeert). Als de jeugdleiders hun groep goed kennen, kunnen ze deze op hoofdlijnen wellicht ook zelf goed inschatten en op papier tekenen. Als de onderlinge verhoudingen in beeld gebracht zijn, kan daarna genoteerd worden welke jongeren signalen vertonen van bepaald risicogedrag. Bij de jongeren die vapen, kan in het sociogram bijvoorbeeld een ‘V’ worden genoteerd. Bij de jongeren die automutileren een ‘A’, etc.
Op deze manier kun je een beeld vormen van de patronen in de groep. Je kunt zien welke jongeren met elkaar verbonden zijn in risicogedrag. Je kunt soms ook een inschatting maken welke jongeren nu nog geen risicogedrag (lijken te) vertonen, maar daar wel al mee in aanraking komen via hun connecties met anderen. En je krijgt een indicatie welke vormen van risicogedrag veel voorkomen, waar je wellicht toerusting en informatie over moet gaan geven binnen je jeugdgroep, bij de leeftijdsgroep vóór deze groep en bij de ouders van de jongeren in de gemeente.
Vertrouwelijkheid
De eerste stap naar een oplossing, is de zaken in het licht brengen, in de openheid. Daarbij is het belangrijk om zorgvuldig te zijn. Ook als de intenties zuiver en oprecht zijn, betekent dat niet dat zomaar informatie van of over jongeren met anderen gedeeld kan worden. Wanneer een jongere bijvoorbeeld vertelt dat hij vapet of automutileert, kan je niet meteen naar ouders of anderen hollen om deze informatie met hen te delen. Er is een discretieplicht. De jongere heeft er recht op dat je vertrouwelijk omgaat met de informatie die hij met je deelt. Tegelijk geldt er een zorgplicht. De jongere heeft er ook recht op dat je ervoor zorgt dat het goed met hem gaat en dat je in actie komt wanneer je signaleert dat het niet goed gaat. Wanneer je weet dat iemands leven in gevaar is of komt of informatie hebt over een ernstig misdrijf, dan is er de meldingsplicht. Ook als de jongere er geen toestemming voor geeft, ben je in zo’n geval verplicht de informatie te melden bij de juiste persoon.
Hoe werkt dit in de praktijk? Je kunt kinderen en jongeren nooit geheimhouding beloven. Je kunt ze wél beloven dat je zorgvuldig omgaat met de informatie die zij delen. Zonder hun medeweten zul je deze niet met anderen delen. En wanneer je van mening bent dat anderen het moeten weten, bespreek je dit met hen. Je legt uit waarom je het belangrijk vindt dat één of meer specifieke mensen ervan weten en stemt samen met de jongere af hoe jullie dat zouden kunnen doen, afhankelijk van wat er aan de hand is. Er zijn verschillende scenario’s die je kunt doorlopen:
- Je kunt de jongere stimuleren om het zelf te vertellen. In sommige situaties (als er geen acute risico’s zijn) kun je er wat tijd voor uittrekken voor de jongere zover is. Bedenk vooraf voor jezelf wat de maximale termijn is die je hiervoor hebt (suggestie: maximaal een maand). Als de jongere het zelf vertelt, maak er dan een concrete afspraak van waar en wanneer hij het tegen wie vertelt, en check dit dan ook.
- Je kunt het samen met de jongere vertellen.
- Je kunt het met toestemming van de jongere zelf vertellen, waarbij je de jongeren informeert wanneer je het met wie deelt. Als je dit met de jongere afspreekt, zorg er dan voor dat er zo kort mogelijke tijd zit tussen de toestemming en het informeren. De spanning bij de jongere kan namelijk in de tussentijd erg hoog oplopen en dit kan verder risicogedrag teweeg brengen.
- Je kunt de informatie anoniem met anderen delen. Je kunt de jongere bijvoorbeeld uitleggen dat je het belangrijk vindt dat de andere jeugdleiders weten dat er wordt geblowd in de groep. Zodat je met elkaar kunt nadenken of je het misschien een keer op een jeugdavond over blowen wilt hebben of ervoor kunt bidden. Waarbij je de andere jeugdleiders niet informeert om welke jongere het gaat.
- Soms weet je informatie omdat je het zelf hebt opgemerkt of van horen zeggen, dus zonder dat jongeren het specifiek hebben verteld. De grens met roddelen is dun en het blijft om vertrouwelijke informatie gaan, dus ook dan blijft de vraag om jezelf te stellen: ‘Met wie wil ik deze informatie delen en waarom?’ Voordat jij of iemand anders tot actie over gaat, is het dan van belang om eerst het gesprek met de jongere aan te gaan en te checken of de informatie juist is. ‘Ik maak me een beetje zorgen om je, want ik zag/hoorde dat… Klopt dat? Hoe is het met je?’
Wanneer je je grote zorgen maakt om een jongere of het gaat echt niet goed, wacht dan niet tot de jongere zelf zover is om de informatie te delen. Neem zelf het initiatief en geef aan dat je je zorgen maakt en dat je vindt dat ouders of anderen hiervan moeten weten, om samen met de jongere de problemen op te lossen. Jongeren proeven je hart gesteldheid: ben je oprecht bezorgd om hen en zoek je het goede voor hen? Of speelt er een andere reden mee waarom je de informatie wilt delen? Wees zuiver, oprecht en transparant. Dat zullen ze zeker opmerken, ook als ze dit niet laten merken.
[1] Psalm 1:1-2, 1 Korinthiërs 15:33, Efeziërs 5:1-11
[2] 1 Korinthiërs 12:26
N.B. Dit artikel is eerder gepubliceerd in Metamorfose, vakblad van het Centrum voor Pastorale Counseling.